Dus daar ging onze Rekkense melk naar toe
Bertus Grooters bezorgde mij prachtige informatie van de “Botterfabriek” uit de jaren 1905/1915. Toen dacht ik; “Dus daar ging onze Rekkense melk naar toe.”
Onderstaande tekst heb ik overgenomen zoals toentertijd geschreven: met een dubbele oo en sch. Hierbij de tekst maar lees vooral het verhaal over hoe men diende te melken sprak mij ontzettend aan. Het verhaal is aangevuld met nostalgische plaatjes.
Coöperatieve Stoomzuivelfabriek “EIBERGEN”
Opgericht bij acte d.d. 15 April 1899 voor Notaris G.E.H. ter Braak te Eibergen verleden. Openbaar gemaakt St.bl No. 240, 12 October 1899.
In 1905 waren er 309 leden en werd er ook nog melk ontvangen van 166 niet-leden.
Het bestuur was toen samengesteld als volgt;
G.J. ten Cate, Voorzitter.
G.J. Koeslag, Secretaris.
G.J.M. Olminkhof.
H.J. Meijers.
W. te Raa.
Commissarissen de Heeren:
Mr. G.P. ter Braak
H.A. Huender
A. Meutstege.
J.H. Bennink GJzn.
G.H. Smits
J.D. te Biesebeek.
“Het Personeel bestaat behalve den Directeur, uit vijf personen en een kuiper.
Er werd dat jaar 3 miljoen kilo melk verwerkt en ongeveer 68.000 kg boter aan Duitschland en 3000 kg aan Engeland geleverd”
In het jaarverslag van 1911 worden nog namen genoemd van H. Schurer (Directeur), G.J. Vrieze, A.J. Kuiper, G.J. Planten, E.L. Hungerink, J.W. Boerman, B.J. Groot-Wassink, J.E. Prakke Jr, A.G. te Vaarwerk, J.Leppink, A.J. Scholten, J.H. Groothornte en H. Boevink .
In 1915 waren er 16 leden uit Eibergen met 148 koeien en in Rekken 17 leden met 62 koeien aangesloten. Voor Eibergen waren 2875 monsters onderzocht en voor Rekken 1286.
In het jaarverslag staan eenige gegevens van gecontroleerde koeien,
o.a. koe 55 uit Eibergen.
HANNA, geboren in 1909
Lactatie-periode 1914/1915
Melkopbrengst 5105 kg
Vetopbrengst 159 kg
Vetgehalte 3.12 pCt
Gemolken 351 dagen
In Rekken hadden enkele koeien de nummers, 22 Junior, 27 Bonte, 30 Roode 2, 50 Koba, 48 Hartje, 64 Trui en 92 Mina, ze waren allemaal geboren tussen 1908 en 1911.
Door geregelde controle leert men de koeien, wat betreft melkopbrengst en vetgehalte, kennen.
De slechten moeten weg, die zijn goed voor de slachtbank, met de besten moet worden door gefokt, want een goede veestapel is toch de trots van de boer.
Controleur in die tijd was Hr. Brens.
In de statuten en huishoudelijk reglement staat o.a.
“Ieder lid verbindt zich al de melk van zijne gezonde koeien aan de fabriek te laten verwerken, met uitzondering van die, welke als dagelijksch gebruik voor eigen gezin en veefokkerij noodig is of ter verwerking ongeschikt is”.
“Hij, die uit de vereeniging wenscht te treden, geeft daarvan schriftelijk kennis aan het bestuur met opgaaf van redenen, uiterlijk 11 maanden vóór het eindigen van het boekjaar.”
“Het stemrecht wordt uitgeoefend overeenkomstig het aantal koeien, ingeschreven volgens het bepaalde art. 13 in persoon of bij gemachtigde, met dien verstande, dat die 1 of 2 koeien houdt, kan uitbrengen 1 stem; hij die 3 of 4 koeien houdt, 2 stemmen; hij die 5 of meer koeien houdt, 3 stemmen. Niemand kan als lasthebber meer dan één lid vertegenwoordigen. De wijze van stemming wordt telkens door het bestuur vastgesteld.”
“De melkleveranciers zijn verplicht de melk – uitgezonderd Zondagen en algemeen erkende Christelijke feestdagen – te leveren, des winters eenmaal, des zomers, zoo noodig, tweemaal per dag, op de door het bestuur bepaalde uren aan den naasten grooten weg, waarlangs de transportkar loop, en in kannen, die daartoe door de vereeniging tegen kostenden prijs worden verstrekt. De koopprijs wordt of in eenmaal of in termijnen bij wijze van huur betaald. De kannen zullen duidelijk zichtbaar het nummer van den leverancier dragen.”
Het verhaal over “Hoe te melken”
In het jaarverslag der Coöperatieve Stoomzuivelfabriek “EIBERGEN ‘ van 1907 staan eenige wenken omtrent het melken die in het W. v. Z. en V. zijn gepubliceerd geworden.
Melken.
“Bij het melken moet steeds voorop staan: dat de koe goed wordt uitgemolken, dat uier en spenen door het melken niets te lijden hebben en dat verkregen melk zoo zindelijk mogelijk zij. Wil men alle melk, welke op een gegeven oogenblik in den uier is, of daarin tijdens het melken wordt gevormd, verkrijgen, dan heeft men in de 1ste plaats te zorgen, dat de koe tijdens het melken volkomen op haar gemak is en dat ze zich prettig gevoelt. De melker kan hiertoe veel bijdragen, hij moet zelf kalm zijn in zijn optreden en de koe met zachtheid behandelen. Deze zachtheid mag niet ontaarden in weekheid en “ál te lief doen” daar zulks tengevolge zou kunnen hebben, dat de koe zich later niet of ongaarne door een vreemde melker wil laten melken, m.a.w. dat zij eenkennig wordt.
Is het gewoonte de koe te “spannen “ dan doe men dit rustig en bedaard, na haar op kalme wijze den goeden stand te hebben doen aannemen; men gebruike daarvoor een niet te dun touw, hetwelk met een lus of strik wordt vastgemaakt, zoodat het zoo noodig vlug kan worden losgetrokken.
Een gebiedende toon of handeling is soms noodig o.a. om de koe tijdens het melken het grazen te beletten; zulks verdraagt het dier ook best. Nooit mag de melker echter door een boozen toon of daad of door haastige, onverwachte bewegingen de koe doen schrikken, omdat zij dan de melk ophoudt. Men moet daarom ook zorgen, dat de koe tijdens het melken niet door andere oorzaken wordt verschrikt.
De melker moet zoo dicht mogelijk bij de koe en vóór het rechter achterbeen plaats nemen. Nadat de uier is schoongemaakt, neemt hij den emmer tusschen de kniëen, omvat de beide vóórspenen met de volle hand en drukt ze een paar keer zacht zonder melk uit te knijpen; dit laatste dient om de melk te doen toevallen (aanrijen).
De melk moet worden uitgeknepen door de vingers achtereenvolgens van boven naar beneden dicht te knijpen en de spenen tegen de handpalm te drukken. ( De melker moet zijn nagels kort houden opdat de spenen niet met de nagels kunnen worden verwond). De genoemde beweging wordt eerst rustig en zacht uitgevoerd en daarna, zoodra de koe de melk goed loslaat iets vlugger en krachtiger, zoodat de melk in volle dikke stralen ruischend in den emmer stroomt. Bij elke nieuwe beweging stoot de hand zacht tegen den uier; men omvat het speen zóó hoog, dat alle melk, bij het dichtknijpen van de vóórste vinger eenmaal is ingesloten, ook kan worden uitgeknepen, daarom mogen heel lange spenen niet te hoog worden aangevat. Nooit mag men in den uier zelf knijpen”.
“Bij korte spenen heeft de melker er voor te zorgen, dat het “slot” van de speen, de sluitspier, welke het tepelkanaaltje naar beneden toe afsluit, niet met den pink geknepen wordt. Korte spenen moeten gemolken worden met drie of met twéé vingers.
Zijn de vóórkwartieren leeg gemolken, dan melkt men de achterkwartieren op dezelfde wijze uit. Vervolgens melkt men om beurten nog één of twéémaal vóór en achter, daarna wordt de uier goed gewreven en worden de laatste druppels uitgemolken. Men bedenke, dat de laatste melk verreweg de vetste is. De melker moet steeds de volle aandacht bij zijn werk hebben, hij mag niet met een ander praten of zich laten afleiden, hij moet geregeld zonder ophouden door melken; het melken mag niet te lang duren. Elke stoornis kan verlies aan melk beteekenen.
Ter verpoozing mag bij de koeien, welke moeilijk te melken zijn of veel melk geven, het gewone melken, zooals het boven werd aangegeven, even worden vervangen door tusschen duim en vinger te melken (strippen). Nooit mag men daarbij over het slot van den tepel strijken, omdat dit daardoor licht beschadigd kan worden. Het strippen moet overigens zoo weinig mogelijk worden toegepast.
De verkregen melk moet zoo zindelijk mogelijk zijn, opdat ze zoo lang mogelijk zoet kan blijven. Men lette daarom op het volgende.
De melker moet vóór het melken zijn handen goed wasschen; dit moet ook gebeuren met uier en tepels van de koe, indien daaraan nat vuil kleeft. Na het wasschen moet de uier goed afgedroogd worden. Droog vuil wordt het best van den uier verwijderd met een zindelijken, drogen doek of zachten borstel. Stof en losse haren worden verwijderd door den uier met de hand af te wrijven.
De eerste stralen uit elken tepel worden buiten de emmer gemolken; deze eerste melk neemt het vuil uit het tepelkanaaltje weg en is daardoor verontreinigd; ze zou de andere melk bederven. Ze bevat weinig vet, men verliest er dus niets bij.
Het melkgereedschap moet uiterst zindelijk zijn; metalen emmers zijn gemakkelijker schoon te houden dan houten; aan te bevelen zij emmers van zwaar vertind ijzer.
Na het melken moet de melk direct door eene metalen zeef of teems gegoten, om stof en losse haren, welke er ingevallen mochten zijn zoo spoedig mogelijk te verwijderen.
Wanneer de melk in een kan gegoten wordt, moet deze niet direct gesloten worden om de melk de gelegenheid te geven uit te luchten, beter is het de melk over een koeler te laten loopen om af te koelen. De melk moet na het melken direct uit de stal verwijderd worden. Het melkgereedschap moet na gebruik eerst met koud en daarna met warm water worden geboend”.
Overige bronnen;
Statuten en Huishoudelijk Reglement, d.d. 24 juni 1899.
Jaarverslagen van 1905, 1907, 1911 en 1915
Vriendelijke groeten,
Henny van Doorn,
Juni 2016.